12.08.2012, 18:58
Avondzegen I
Na troeblen drang een helderheid,
een klare rust uit gistig broeien
doen in mijn vruchtbaar hart ontbloeien
de rozen der bezonkenheid.
Zoo heeft mij hier een vrêe gebeid
na vagen tocht van bont vermoeien
zoo mag ik in den avond groeien
tot deze zuil van zekerheid.
O leven, hoe zoo licht zoo klaar,
als voor mijn groot en rustig oog
gij toeft en staat in stelligheid;
als elk verlangen, elk bezwaar,
al wat den luiden dag bewoog
verbleekt en zachtjes van mij glijdt....
II
Als alles wankt en welkt en wijkt,
wat stond in dag als starre rots
van pijn, als zwarte bloem van trots
die zwijgend in den nevel prijkt,
hoe zwelt me een vreugd! Mijn blik bezwijkt
niet voor den naakten blik des lots
en met de rust eens ouden gods
aanzie 'k, hoe alles mij gelijkt.
Ik lijd in pijn zoo mist als luister,
ach ik, een klein onmachtig mensch,
die leeft, zooals hij leven kan.
Maar eenzaam in mijn kamerduister
word ik de waarheid van mijn wensch
en voeg het leven in mijn ban.
Na troeblen drang een helderheid,
een klare rust uit gistig broeien
doen in mijn vruchtbaar hart ontbloeien
de rozen der bezonkenheid.
Zoo heeft mij hier een vrêe gebeid
na vagen tocht van bont vermoeien
zoo mag ik in den avond groeien
tot deze zuil van zekerheid.
O leven, hoe zoo licht zoo klaar,
als voor mijn groot en rustig oog
gij toeft en staat in stelligheid;
als elk verlangen, elk bezwaar,
al wat den luiden dag bewoog
verbleekt en zachtjes van mij glijdt....
II
Als alles wankt en welkt en wijkt,
wat stond in dag als starre rots
van pijn, als zwarte bloem van trots
die zwijgend in den nevel prijkt,
hoe zwelt me een vreugd! Mijn blik bezwijkt
niet voor den naakten blik des lots
en met de rust eens ouden gods
aanzie 'k, hoe alles mij gelijkt.
Ik lijd in pijn zoo mist als luister,
ach ik, een klein onmachtig mensch,
die leeft, zooals hij leven kan.
Maar eenzaam in mijn kamerduister
word ik de waarheid van mijn wensch
en voeg het leven in mijn ban.