12.03.2007, 12:15
Demeter, o, die met haar blonde haren
Blauw-oogig zelve wel de zomer scheen,
Rijpend tot oogst in gouden korenaren,
Golvende vlakten, langs de heuvlen heen,
Die gingt door 't land, rondstrooiend om u heen
Goudene vlokken, 't zaad, 'dat altijd baren
Moet rijkdom de aarde haren bewonaren,
Strooister van zegen, milde voor elkéén!
Die baardet zelf den blauwen-hemel-koning
Des goddelijken lichaams vreugd en smart,
Wie woonde bij u in uw wouden-woning,
Lieflijkst van allen, liefste kind uw hart,
Die telken herrefst daalt naar de vertooning
Schimmiger doôn en den doodskoning zwart.
Blauw-oogig zelve wel de zomer scheen,
Rijpend tot oogst in gouden korenaren,
Golvende vlakten, langs de heuvlen heen,
Die gingt door 't land, rondstrooiend om u heen
Goudene vlokken, 't zaad, 'dat altijd baren
Moet rijkdom de aarde haren bewonaren,
Strooister van zegen, milde voor elkéén!
Die baardet zelf den blauwen-hemel-koning
Des goddelijken lichaams vreugd en smart,
Wie woonde bij u in uw wouden-woning,
Lieflijkst van allen, liefste kind uw hart,
Die telken herrefst daalt naar de vertooning
Schimmiger doôn en den doodskoning zwart.