31.07.2012, 19:34
.
Ik lag gebonden op een folterbank,
In schemerdonker, door mijn leden staag
Dreef, krachtig-kalm, een beul een reuzezaag.
Hoog óp spoot rood van martelbloed uit blank
Van breed-doorkarteld vleesch. 'k Hoorde, in een vlaag
Van hellewanhoop, scherpe stemmeklank
En wreed tot mij, die stuipte stervenskrank,
Drong twijfellachend, smalend-wuft, een vraag:
- ‘Is hel geen spokensprookje in kinderbrein?’
Uitgillen wilde ik: - ‘Word alleen dan ik
Zondig bevonden, de andren zonderein?
Voel ik alleen dan eeuwig 't oogenblik,
De vloek der hel, onsterflijkheid-in-pijn?’
Toen week mijn droom, ik lag verlamd van schrik.
Ik lag gebonden op een folterbank,
In schemerdonker, door mijn leden staag
Dreef, krachtig-kalm, een beul een reuzezaag.
Hoog óp spoot rood van martelbloed uit blank
Van breed-doorkarteld vleesch. 'k Hoorde, in een vlaag
Van hellewanhoop, scherpe stemmeklank
En wreed tot mij, die stuipte stervenskrank,
Drong twijfellachend, smalend-wuft, een vraag:
- ‘Is hel geen spokensprookje in kinderbrein?’
Uitgillen wilde ik: - ‘Word alleen dan ik
Zondig bevonden, de andren zonderein?
Voel ik alleen dan eeuwig 't oogenblik,
De vloek der hel, onsterflijkheid-in-pijn?’
Toen week mijn droom, ik lag verlamd van schrik.