31.07.2012, 19:29
.
Caryatide, ranke marmermaagd,
Die edel-fier gelijk een lelie wast
In woud van zuilen, dragend kalm uw last,
Gekroonde jonkvrouw, tot slavin verlaagd!
Zacht lacht uw kracht-in-schoonheid, licht en vast,
Om wat gij, teedere, onvernederd draagt,
In heldespel verheffend wat gij schraagt,
Het drukkend-zware, als hoon u opgetast.
Zoo zij mijn ziel, ondeelbaar-éen met Al,
Gelijk dat duldend beeld van blanke steen,
Dat wankt nog wijkt, doch staat in stormen pal.
Zóo draag mijn ziel, te trotsch voor laf geween,
't Gebouw van stof, dat dondrend storten zal.
Dan breekt het beeld of... blijft het beeld, alleen.
Caryatide, ranke marmermaagd,
Die edel-fier gelijk een lelie wast
In woud van zuilen, dragend kalm uw last,
Gekroonde jonkvrouw, tot slavin verlaagd!
Zacht lacht uw kracht-in-schoonheid, licht en vast,
Om wat gij, teedere, onvernederd draagt,
In heldespel verheffend wat gij schraagt,
Het drukkend-zware, als hoon u opgetast.
Zoo zij mijn ziel, ondeelbaar-éen met Al,
Gelijk dat duldend beeld van blanke steen,
Dat wankt nog wijkt, doch staat in stormen pal.
Zóo draag mijn ziel, te trotsch voor laf geween,
't Gebouw van stof, dat dondrend storten zal.
Dan breekt het beeld of... blijft het beeld, alleen.