01.08.2012, 18:13
.
De haver rilt in zilvren golvenlijnen,
- Een rimpelmeer - het beukenloov'r, ontsteld
Door plots aanrollend donker stormgeweld,
Klapwiekt, tot ál de blaadren vleuglen schijnen.
Het donzig blondend bleekgroen korenveld
Prevelt gebeden, zacht, in deemoed-deinen,
Tot de adem Gods weer ál nu komt verreinen
En vrede vroom uit d'avondhemel daalt.
Zwaar zwart fluweel op mijmergrijze luchten,
Staan nu de boomen, plechtig-kalm te moe.
't Gemaaide gras, vol wilde-bloemen-zuchten,
Wuift, droomig-zacht, mij zoele aromen toe.
En eenzaam klaagt, als moede roepgeruchten,
Het droeve loeien van een verre koe.
De haver rilt in zilvren golvenlijnen,
- Een rimpelmeer - het beukenloov'r, ontsteld
Door plots aanrollend donker stormgeweld,
Klapwiekt, tot ál de blaadren vleuglen schijnen.
Het donzig blondend bleekgroen korenveld
Prevelt gebeden, zacht, in deemoed-deinen,
Tot de adem Gods weer ál nu komt verreinen
En vrede vroom uit d'avondhemel daalt.
Zwaar zwart fluweel op mijmergrijze luchten,
Staan nu de boomen, plechtig-kalm te moe.
't Gemaaide gras, vol wilde-bloemen-zuchten,
Wuift, droomig-zacht, mij zoele aromen toe.
En eenzaam klaagt, als moede roepgeruchten,
Het droeve loeien van een verre koe.