29.07.2012, 15:07
.
Septemberzon, getemperd door 't gordijn
Van hooge windbewogen popels, lekt
Mijn kamer binnen, waar zij leven wekt
In perzikrood en rozenkarmozijn.
Met wemeldans van bladerschaduw plekt
Zij wand en meublen, strooit in gouden wijn
Haar gouden vonken, die als de oogen zijn
Van 't verre luchtblauw, waar mijn ziel naar trekt.
Mijn lichaam ligt in donzig-lauwe rust,
Indrinkend stil, tot denken nog te zwak,
Het zachte zonlicht, dat mij de oogen kust.
't Is of mijn ziel haar nevelban verbrak
En zong een lied van nieuwen levenslust,
Hoog met dien vogel op dien popeltak.
Septemberzon, getemperd door 't gordijn
Van hooge windbewogen popels, lekt
Mijn kamer binnen, waar zij leven wekt
In perzikrood en rozenkarmozijn.
Met wemeldans van bladerschaduw plekt
Zij wand en meublen, strooit in gouden wijn
Haar gouden vonken, die als de oogen zijn
Van 't verre luchtblauw, waar mijn ziel naar trekt.
Mijn lichaam ligt in donzig-lauwe rust,
Indrinkend stil, tot denken nog te zwak,
Het zachte zonlicht, dat mij de oogen kust.
't Is of mijn ziel haar nevelban verbrak
En zong een lied van nieuwen levenslust,
Hoog met dien vogel op dien popeltak.