13.03.2007, 23:12
O vrouwe, ik weet niet of de starren weenen,
't Licht hun gezicht in zilvren tranen baadt,
Of Liefde's lach is over 't klaar gelaat
Van wie zich zèlve alléén hun lust ontleenen:
Want hel als tranen ruischt de lach daarhenen, -
Maar sterre-nacht rijst, waar Gij stralend staat,
En diep in 't hart den gloed dier oogen slaat,
Die traan en lach en lust en leed vereenen. -
En 'k peins, wanneer die lange blikken stroomen,
Waarheen der mijmring beelden-stoet hen trekt, -
Die, beurtlings blijde en bleek, al vliedend komen,....
Tot iedre blik in mij de bede wekt:
Och, mochten ze eeuwig dus ònwetend droomen,
Of 't waas der vreugd of 't floers der smart hen dekt.
't Licht hun gezicht in zilvren tranen baadt,
Of Liefde's lach is over 't klaar gelaat
Van wie zich zèlve alléén hun lust ontleenen:
Want hel als tranen ruischt de lach daarhenen, -
Maar sterre-nacht rijst, waar Gij stralend staat,
En diep in 't hart den gloed dier oogen slaat,
Die traan en lach en lust en leed vereenen. -
En 'k peins, wanneer die lange blikken stroomen,
Waarheen der mijmring beelden-stoet hen trekt, -
Die, beurtlings blijde en bleek, al vliedend komen,....
Tot iedre blik in mij de bede wekt:
Och, mochten ze eeuwig dus ònwetend droomen,
Of 't waas der vreugd of 't floers der smart hen dekt.