't Gewoel op 's levens heir-weg wierpt ge u tegen,
O God-geslagene, en in wilde smart
Weest gij de wereld op uw bloedend hart,
En klaagt, en schreit, ten halve neer-gezegen...
Men gaat voorbij; een enkle, die daar mart,
Voelt zich het hart door eigen pijn bewegen
En eigen vreugd; een ander tuurt en sart
En hoont u in 't gezicht. Eén heeft gezwegen:
Hij had der Liefde 't blinkend kleed getrokken
Van 't koud gelaat, en huivrend haar ontzegd,
Door stormen schrijdend als een kalme god, -
Maar weer geloovend zegent hij úw lot,
Nu hij de handen op uw blonde lokken
En begenadigd hoofd, herdenkend, legt.
O God-geslagene, en in wilde smart
Weest gij de wereld op uw bloedend hart,
En klaagt, en schreit, ten halve neer-gezegen...
Men gaat voorbij; een enkle, die daar mart,
Voelt zich het hart door eigen pijn bewegen
En eigen vreugd; een ander tuurt en sart
En hoont u in 't gezicht. Eén heeft gezwegen:
Hij had der Liefde 't blinkend kleed getrokken
Van 't koud gelaat, en huivrend haar ontzegd,
Door stormen schrijdend als een kalme god, -
Maar weer geloovend zegent hij úw lot,
Nu hij de handen op uw blonde lokken
En begenadigd hoofd, herdenkend, legt.