Ik zocht een zang die lucht gave aan mijn smart,
Een zachte klacht vol zuchten van verlangen.
En zoele tranen vloeiden langs mijn wangen,
In weeken weemoed smolt mijn weenend hart.
Zoo bleef ik machtloos in mijn leed gevangen,
Gelijk een vogel, wien de hemel tart
Door gulden tralies en een knaapje sart,
Met schel gefluit en zoet gevlei, om zangen.
En 'k hoorde een stem : — « Vrouw, klaag uw lijden
Al maakte uw lied uw lijdenslast ook lichter, [niet!
Sluit om uw ziel den blanken sluier dichter!
« Gelijk een liefde die zich allen biedt
Is 't lied waarin het hart klopt van den dichter. »
Toen zweeg ik stil : ik wist geen ander lied.
Een zachte klacht vol zuchten van verlangen.
En zoele tranen vloeiden langs mijn wangen,
In weeken weemoed smolt mijn weenend hart.
Zoo bleef ik machtloos in mijn leed gevangen,
Gelijk een vogel, wien de hemel tart
Door gulden tralies en een knaapje sart,
Met schel gefluit en zoet gevlei, om zangen.
En 'k hoorde een stem : — « Vrouw, klaag uw lijden
Al maakte uw lied uw lijdenslast ook lichter, [niet!
Sluit om uw ziel den blanken sluier dichter!
« Gelijk een liefde die zich allen biedt
Is 't lied waarin het hart klopt van den dichter. »
Toen zweeg ik stil : ik wist geen ander lied.