26.09.2010, 07:51
O, Visioen van ópperste Adoratie,
Ziénd op U-zélf in dúrende bid-stónde,
Zit Ge op uw troon, gebouwd van gruwbre zonde:
Tranen en ménsch-bloed, - in vervloekbre staatsie.
Maar 'k ben u ná, 'n bloed-drónkene Temptatie...
Ik sla u stáag in de ondoorgróndbre Wonde
Met daad op daad van haat, zoo kwaad 'k maar konde:
Ik zal u stúk-slaan tot een spot der nátie.
Mijn zang woû wolk-zwaar zijn van donker haten,
Mijn klánken wilden háten, en zoo dóen ze. -
Maar, ach, wat báat, dat ik dien Béest-god knéus?
Hij zit, juwéel-stijf, róerloos, wijl zijn néus
Gierig den damp opsnuift, door wijde gaten,
En de ópgespalkter óogen hélscher loénschen.
Ziénd op U-zélf in dúrende bid-stónde,
Zit Ge op uw troon, gebouwd van gruwbre zonde:
Tranen en ménsch-bloed, - in vervloekbre staatsie.
Maar 'k ben u ná, 'n bloed-drónkene Temptatie...
Ik sla u stáag in de ondoorgróndbre Wonde
Met daad op daad van haat, zoo kwaad 'k maar konde:
Ik zal u stúk-slaan tot een spot der nátie.
Mijn zang woû wolk-zwaar zijn van donker haten,
Mijn klánken wilden háten, en zoo dóen ze. -
Maar, ach, wat báat, dat ik dien Béest-god knéus?
Hij zit, juwéel-stijf, róerloos, wijl zijn néus
Gierig den damp opsnuift, door wijde gaten,
En de ópgespalkter óogen hélscher loénschen.