26.09.2010, 08:58
Het melancholisch Bodegraven gaapt
En ligt gelijk een graf ten bodem open:
En 'k zie een blooden knaap al traagjes loopen,
Zijn ziel is niet meer en zijn lichaam slaapt.
Kijk, hoe hij van den vloer een strootje opraapt,
En tuurt naar 't weêr, en telkens telt zijn knoopen,
Of voor een dubbeltje wat koek gaat koopen,
Terwijl hij, achter 't handje, zoetjes gaapt.
‘Ach, Amsterdam’, zucht hij, dáár is beschaving,
‘Caves, Bodéga, Beerebijt en Pschorr,
Dáár krijgt mijn jeugdig begeerend hart laving -
Hier word 'k van binnen zoo afgedonderdsch dor;
Hier, met het Bodegravensch tien-uurs-klokje,
Hou, moet ik naar mijn bedje, zonder grogje....’
En ligt gelijk een graf ten bodem open:
En 'k zie een blooden knaap al traagjes loopen,
Zijn ziel is niet meer en zijn lichaam slaapt.
Kijk, hoe hij van den vloer een strootje opraapt,
En tuurt naar 't weêr, en telkens telt zijn knoopen,
Of voor een dubbeltje wat koek gaat koopen,
Terwijl hij, achter 't handje, zoetjes gaapt.
‘Ach, Amsterdam’, zucht hij, dáár is beschaving,
‘Caves, Bodéga, Beerebijt en Pschorr,
Dáár krijgt mijn jeugdig begeerend hart laving -
Hier word 'k van binnen zoo afgedonderdsch dor;
Hier, met het Bodegravensch tien-uurs-klokje,
Hou, moet ik naar mijn bedje, zonder grogje....’