Themabewertung:
  • 0 Bewertung(en) - 0 im Durchschnitt
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
VLUCHT NAAR THUIS (7)
#1
I.

't Is uit: zij heeft verlovingsban verbroken.
Zij kent hem nu, die zijn zou haar gezelI
Nog trilt haar mond van 't bitter woord gesproken.
Weer zal zij eenzaam Ieven in haar cel.
Zij zit wel duldzaam in haar hoek gedoken,
Van hem gescheiden verder, elke teI.
Haar oogen, nachten door geen slaap geloken,
Naar 't vliedend Iandschap turen, star en hel.
Haar wilden hartklop wiI zij dapper dwingen
Het rhythmisch razend treinlied mee te zingen
Fin vreemde woorden hoort zij in 't gedruisch.
De reis, alleen, Iijkt eeuwig haar te duren,
Die zelfde reis, met hem zoo luttele uren —
O eindlijk schreien in haar veiIig thuis!


II

De beiaardzang, de rit door de oude Ianen --
Bij 't vaderhuis de Iinden, ruischend teêr --
Na 't welkom thuis, na 't stroomen van haar tranen,
Vindt ze in haar cel haar blanken vrede weer.
Maar still Nu flink haar sterken wil vermanen:
Niet hém aanklagen, bij Daar wederkeer)
Verlost, genezen van haar Iiefdewanen,
Aan schoonheidsdroom zich wilden aIs weleer.
Den zieken vader, suffig aan 't verkwijnen,
Omarmt ze en troost: „Hier ben ik weer, voorgoed."
Vraagt lief meewarig naar zijn vage pijnen
En streelt den hond, haar springend tegemoet.
Haar bleeke zusters, één voor één, verdwijnen.
De één zorgt voor 't maal en de endre veeenen moet.


III
Na 't sober maal, mag ze eindelijk verpoozen
In 't eigen kamertje, armIiJk heiligdom.
Bij-- 't lampje geurt een vaas vol late rozen,
Hun tuintjes groet, daar zusters wellekom.
Zij heeft, slat weet zij, 't goede deel gekozen,
Al tergt haar nog een bonte beeldendrom,
Al voelt zij nog 't verleidlijk weeldig kozen,
Al bonst haar hart aIs een befloersde trom.
Zijn ring, zijn brieven — neen, die niet meer IezenI -
't Portretje, een armband — vlug, eer slinkt de moedI
Die lakke' op 't pakje Iijken droppels bloed.
Still Morgen, vrij, uit passiewaan verrezen,
Zal zij haar reiner eigen zelf weer wezen.
Gebluscht door tranen dooft verlangengloed.


IV

In 't somber huis voorgoed nu weergekomen,
Den winter wijden wil ze aan kleine plicht:
De zustren helpen met versteIIe' en zoomen,
Voor Vader zorgen, die daar weerloos Iigt,
Naar de eigen ceI haar stil verlang betonmen
- Verzand, de bron, waar ápweIde een gedicht! --
Tot vroege nacht verschrikt met woele' en drooment
Toomzwart die ooge' in doodsbleek aangezicht.
Haar vader --- zie zijn Iippen staamIend beven,
Haar zustren — ziekIijk, grijzend vóór haar tijd.
Tot vriendlijk woord en kleine vreugden geven:
Een snoepje, een vrucht, haar meelij is bereid.
't Armzalig drietal zal zij overleven,
Dan blijft ze alleen — Zij wringt de bande' en schreit.


V

'Nu triomf antiijk Iaat haar Iied zij juichen
Om Vrijheid, haar idool aIs zangbIij kind.
Geen Ieze er uit hoe smartlijk viel in duigen
Het heil, beloofd door wiep zij niet meer mint.
Uit bittre kelk geen 'wesp zal honing zuigen,
Geen droeve zucht zaI rijzen in den wind,
Geen tranepareI zal van 't Ieeá getuigen,
Geen klacht melodisch, waar zij troost in vindt.
De Iippen stroef, die nog van kussen branden
En de oogen neer, voor veeenen nog te heet,
Zij neemt haar lot in zwakke meisjeshanden,
Hoe zustérs' blik haar „dwaze daad" verweet.
— ,.Hart, klop nu veilig, vrij, in de eigen wanden!
Ziel, rein en fier, verhef u boven 't leed!"


VI
Weer zal ze een boek van wijze of dichter Iezen,
In 't meidoornboschje, in de oude kloostergaard
En Iuistren vroom naar koel geruisch, gerezen
Uit klaterpopels, langs de blauwe vaart.
Aroom van boonren zal haar ziel genezen.
Soms heeft een bloem haar kloppend bloed bedaard.
Zij wiI, zij mag haar eenzaamheid niet vreezen.
Haar vrije zang is meer clan passie waard.
Een blad ;weeft binnen, geel en ros van verven
En wekt besef: de zomer is voorbij.
De bladen zijgen en de bloemen sterven
En 't wurloos hokje moet al dra zij derven.
't Is morgen uit met droomend zingend zwerven '--
Nu vlug den strijd aanvaard! 't maakt sterk en vrij.


VII

Wijd open 't raam -- In 't suizIend zwart der dreven
Woelt zoele wind. Zij voelt haar Ielen Ioom,
Haar hart klopt zwaar. De lindebloesems beven.
Haar lippen drinken 't honingzoet aroom.
't Verhaal werd goed — heeft ze áI te Iang geschreven?
Streng hield haar wil haar mijmerspel in toom.
Nu wekt de geur, in 't kamerkijn gedreven,
De erinnering aan Iiefde's zomerdroom.
Verloren droom, gewekt door bloei van linden!
ZaI zij dan nooit haar vrede wedervinden?
't Is of zij nog op ver een voetstap wacht.
De wind Iicht op en streelt zoo lief haar lokken —
Kon zwarte nacht den blanken slaap nu lokken!
Ze is moe en droef, haar tranen vIaeien zacht.
Zitieren


Gehe zu:


Benutzer, die gerade dieses Thema anschauen: 1 Gast/Gäste
Forenfarbe auswählen: