30.07.2012, 08:52
.
In zwavelhagel zag ik bloedrood branden
Mijn grootschgebouwde gouden hoogmoedsteden.
Onwillig volgde ik, met verschrikte schreden,
De strengbeschermende englen die mij banden.
-‘Neen, zie niet om! 't Verleden waant ge een Eden.
Wij weten blijder, blanker levenslanden:
Trouw leiden we u naar lelieënwaranden,
Doch zie niet om: één blik verlamt uw leden.’
Toch zag ik om, te trotsch voor troostvermanen.
Vervloeken moest ik, hoe kon ik gelooven?
't Was ál volbracht: ik zag de vlammen tanen,
Den reuzenbrand tot smeulende asch verdooven.
En 'k bleef een beeld van stilversteende tranen,
De vuist gebald naar Hem die troont Daarboven.
In zwavelhagel zag ik bloedrood branden
Mijn grootschgebouwde gouden hoogmoedsteden.
Onwillig volgde ik, met verschrikte schreden,
De strengbeschermende englen die mij banden.
-‘Neen, zie niet om! 't Verleden waant ge een Eden.
Wij weten blijder, blanker levenslanden:
Trouw leiden we u naar lelieënwaranden,
Doch zie niet om: één blik verlamt uw leden.’
Toch zag ik om, te trotsch voor troostvermanen.
Vervloeken moest ik, hoe kon ik gelooven?
't Was ál volbracht: ik zag de vlammen tanen,
Den reuzenbrand tot smeulende asch verdooven.
En 'k bleef een beeld van stilversteende tranen,
De vuist gebald naar Hem die troont Daarboven.