30.07.2012, 16:30
Uit hooge droomcel.
I.
Tuur ik uit hooge droomcel naar beneden,
Zoo zie ik klein en vreemd de menschen gaan,
Schuivend als schimmen door de huizenlaan,
Met doellos druk gebarenspel der leden.
Doch 't klaar bespieglingvenster trekt mij aan
En wekt mijn Ziel, die sluimerde tevreden,
In trotschen bloei, zichzelve een eenzaam Eden,
Tot zij niet langer kan den drang weerstaan.
Ziel, wilt ge u weer in 't menschenleven mengen?
O mijmerbloem, hoe houdt ge uw blaadren blank
Bij wie hun zijn bezoedlen en verzengen?
Ziel, weet geen hart voor zóóveel liefde u dank,
En valt verspild de balsem dien wij plengen,
Zoo kwijnt uw geur en treurt ge u stervenskrank.
II.
Zoo 't hoogmoed is, moog God me er van genezen!
In liefdebeven raakt mijn Ziel de grens
Die eeuwig houdt gescheiden mensch van mensch
En voelt verschrikt: ze is niet als éen van dezen.
Verteert begeeren, als een vlam intens,
't Hart van mijn Ziel naar zielsvreugde uitgelezen,
Ze is nooit vereend met eenig aardewezen
Zóo dat bevredigd zwijmt haar liefdewensch.
Hoe zal zij dan verstaan der menschen nooden?
Hoe zal zij zalven harten stervenskrank?
Hoe zal haar schoon tot reiner droomen nooden?
Hoe zal zij wekken - en tot hoon of dank? -
De snoodbegravene aadmend tusschen dooden,
De in 't vleesch verzonken gouden godheidssprank?
I.
Tuur ik uit hooge droomcel naar beneden,
Zoo zie ik klein en vreemd de menschen gaan,
Schuivend als schimmen door de huizenlaan,
Met doellos druk gebarenspel der leden.
Doch 't klaar bespieglingvenster trekt mij aan
En wekt mijn Ziel, die sluimerde tevreden,
In trotschen bloei, zichzelve een eenzaam Eden,
Tot zij niet langer kan den drang weerstaan.
Ziel, wilt ge u weer in 't menschenleven mengen?
O mijmerbloem, hoe houdt ge uw blaadren blank
Bij wie hun zijn bezoedlen en verzengen?
Ziel, weet geen hart voor zóóveel liefde u dank,
En valt verspild de balsem dien wij plengen,
Zoo kwijnt uw geur en treurt ge u stervenskrank.
II.
Zoo 't hoogmoed is, moog God me er van genezen!
In liefdebeven raakt mijn Ziel de grens
Die eeuwig houdt gescheiden mensch van mensch
En voelt verschrikt: ze is niet als éen van dezen.
Verteert begeeren, als een vlam intens,
't Hart van mijn Ziel naar zielsvreugde uitgelezen,
Ze is nooit vereend met eenig aardewezen
Zóo dat bevredigd zwijmt haar liefdewensch.
Hoe zal zij dan verstaan der menschen nooden?
Hoe zal zij zalven harten stervenskrank?
Hoe zal haar schoon tot reiner droomen nooden?
Hoe zal zij wekken - en tot hoon of dank? -
De snoodbegravene aadmend tusschen dooden,
De in 't vleesch verzonken gouden godheidssprank?