31.07.2012, 15:53
.
Zie, dit gebeurde omtrent de vierde stonde,
Wen de Engel der Verschrikking wenkt de zijnen.
In leliemantel zag ik Hem verschijnen
Die eeuwig zwijgt, de bleeke zilverblonde
Engel des Doods. Wel kende ik hem: mijn pijnen
Omwuift zijn wiekslag, wen mijn foltersponde
Van koortsgloed vlamt en ál wordt stil in 't ronde,
Bij de eerste en teêrste paerlen schemerschijnen.
Doch daemonwreed voelde ik, dien nacht, hem nader,
Tot hij mij worgend vastgreep bij den gorgel.
En worstlend riep ik d'ál te verren Vader.
Plots, triomfantlijk, schalde hel geörgel....
Dood liet mij los, ik lag in luistrend beven.
De Morgen zong: ‘Hou' moed! nog móet gij leven!’
Zie, dit gebeurde omtrent de vierde stonde,
Wen de Engel der Verschrikking wenkt de zijnen.
In leliemantel zag ik Hem verschijnen
Die eeuwig zwijgt, de bleeke zilverblonde
Engel des Doods. Wel kende ik hem: mijn pijnen
Omwuift zijn wiekslag, wen mijn foltersponde
Van koortsgloed vlamt en ál wordt stil in 't ronde,
Bij de eerste en teêrste paerlen schemerschijnen.
Doch daemonwreed voelde ik, dien nacht, hem nader,
Tot hij mij worgend vastgreep bij den gorgel.
En worstlend riep ik d'ál te verren Vader.
Plots, triomfantlijk, schalde hel geörgel....
Dood liet mij los, ik lag in luistrend beven.
De Morgen zong: ‘Hou' moed! nog móet gij leven!’