Vrouwen.
1.
De Man moet strijden en de Vrouw moet lijden:
't Is beider losgeld aan het Lot betaald.
Weleer was 't wet, doch heden, wil-omstaald,
Verzaakt de Vrouw het lijden voor het strijden.
In droomendoolhof rood van rozen dwaalt
De Maagd niet lang: den heilstaat der Bevrijden
Wil, offrend Zelf, haar heldenmoed bereiden.
Haar leven geeft ze en wee haar zoo zij faalt!
Het blanke pantser rood van bloed, gebroken
De weerbre speer, zal ze eenzaam dolen dan
Al rond haar rozendoolhof, zóo geloken
Dat zij haar Eden nooit betreden kan.
En weenen zal ze, als kindervingren stroken
't Vervreemd gelaat van d' ééns geliefden Man.
2.
Terwijl uw zuster, onder drukkend dwingen
Van slavenlot gebogen vóor den tijd,
- Gelijk in duin geen ranke boom gedijt,
Maar de eikespruit zich kromt in kruipend wringen
Voor stuivend zand en wind van zee, - benijdt
Uw vrijen trots, uw moedig voorwaarts dringen,
O gij die reet veel teedre erinneringen,
Om pal te staan in d' ongelijken strijd!
Zij laat gedwee haar bleeke dagen loomen
En klampt haar wortels in het zand van sleur.
En, durft haar dochter wat zij leerde schromen,
Zoo knot ze, uit wrok om eigen lotgebeur,
De jonge loot die zwol van meiedroomen.
Of, rukt zij los zich, snerpend schrijnt de scheur.
3.
Sta óp, o Gij dien droomen al voorspelden,
En sla der Vrouwen slavenkeetnen stuk!
Verlos haar teeder van der eeuwen druk,
O reine Ridder! heil'ge Held der helden!
O hef haar óp en duld geen slaafsch gebuk!
En grootscher glorie zal de oorkonde melden
Dan roem ontbloeid in bloed van oorlogsvelden,
Biedt gij haar beide: vrijheid én geluk.
Dan, voert ge alleen uit edel medelijden
Het lichte Land der Toekomst tegemoet
De trouwe zuster, die ge in eerbied leiden
Wel moogt, maar die geen heerscher dienen moet,
Loont liefde uw liefde en willig samen strijden
En 't heerlijk streven naar het Hoogste Goed.
1.
De Man moet strijden en de Vrouw moet lijden:
't Is beider losgeld aan het Lot betaald.
Weleer was 't wet, doch heden, wil-omstaald,
Verzaakt de Vrouw het lijden voor het strijden.
In droomendoolhof rood van rozen dwaalt
De Maagd niet lang: den heilstaat der Bevrijden
Wil, offrend Zelf, haar heldenmoed bereiden.
Haar leven geeft ze en wee haar zoo zij faalt!
Het blanke pantser rood van bloed, gebroken
De weerbre speer, zal ze eenzaam dolen dan
Al rond haar rozendoolhof, zóo geloken
Dat zij haar Eden nooit betreden kan.
En weenen zal ze, als kindervingren stroken
't Vervreemd gelaat van d' ééns geliefden Man.
2.
Terwijl uw zuster, onder drukkend dwingen
Van slavenlot gebogen vóor den tijd,
- Gelijk in duin geen ranke boom gedijt,
Maar de eikespruit zich kromt in kruipend wringen
Voor stuivend zand en wind van zee, - benijdt
Uw vrijen trots, uw moedig voorwaarts dringen,
O gij die reet veel teedre erinneringen,
Om pal te staan in d' ongelijken strijd!
Zij laat gedwee haar bleeke dagen loomen
En klampt haar wortels in het zand van sleur.
En, durft haar dochter wat zij leerde schromen,
Zoo knot ze, uit wrok om eigen lotgebeur,
De jonge loot die zwol van meiedroomen.
Of, rukt zij los zich, snerpend schrijnt de scheur.
3.
Sta óp, o Gij dien droomen al voorspelden,
En sla der Vrouwen slavenkeetnen stuk!
Verlos haar teeder van der eeuwen druk,
O reine Ridder! heil'ge Held der helden!
O hef haar óp en duld geen slaafsch gebuk!
En grootscher glorie zal de oorkonde melden
Dan roem ontbloeid in bloed van oorlogsvelden,
Biedt gij haar beide: vrijheid én geluk.
Dan, voert ge alleen uit edel medelijden
Het lichte Land der Toekomst tegemoet
De trouwe zuster, die ge in eerbied leiden
Wel moogt, maar die geen heerscher dienen moet,
Loont liefde uw liefde en willig samen strijden
En 't heerlijk streven naar het Hoogste Goed.