01.08.2012, 08:25
.
Hoe lijkwit ligt de rechte winterlaan,
Waar zwarte boomen, in verstijfd gebaar
Van stroeve droefheid, strekken naar den klaar-
Kristallen hemel de arme', als riepen ze aan
De Octoberzon, die ze op een gouden baar,
Bestrooid met roode en gele rozen, gaan
Ten groeve zagen! Kon die zon weerstaan
De klacht der boomen, zag zij ze even maar?
Doch marmerhard is 't hart der winterzon:
Haar scherpe schichten schittren louter koû,
Nuchter vernuft, geen warme liefdebron.
En de een'ge kleur in 't blank en zwart van rouw
Is, donkre bloedvlek op den horizon,
Droefrood, de mantel van een visschersvrouw.
Hoe lijkwit ligt de rechte winterlaan,
Waar zwarte boomen, in verstijfd gebaar
Van stroeve droefheid, strekken naar den klaar-
Kristallen hemel de arme', als riepen ze aan
De Octoberzon, die ze op een gouden baar,
Bestrooid met roode en gele rozen, gaan
Ten groeve zagen! Kon die zon weerstaan
De klacht der boomen, zag zij ze even maar?
Doch marmerhard is 't hart der winterzon:
Haar scherpe schichten schittren louter koû,
Nuchter vernuft, geen warme liefdebron.
En de een'ge kleur in 't blank en zwart van rouw
Is, donkre bloedvlek op den horizon,
Droefrood, de mantel van een visschersvrouw.