03.08.2012, 15:16
.
Mijn breidellooze droomen rennen recht
Naar d' afgrond, wilde paarden wars van bit,
Op hol en wetend, dol, van weg noch wit.
Geen die de hand hun op den halster legt.
Pal in den wagen, wacht ik, marmerwit,
En de oogen wijd van wanhoop, maar ik recht
Niet met de macht, die heeft der sterksten recht:
Gelatenheid is nu mijn héel bezit.
Zoo niet een held, zich werpend voor het span,
Tot staan de paarden plots nog dwingen kan,
Stort ik, verbrijzeld, in den afgrond neer.
En zeker weet ik dat niet éen mij mint
Zoo koen, zoo groot, zoo edel en zoo teêr
Dat in mijn dank hij weelde en looning vindt.
Mijn breidellooze droomen rennen recht
Naar d' afgrond, wilde paarden wars van bit,
Op hol en wetend, dol, van weg noch wit.
Geen die de hand hun op den halster legt.
Pal in den wagen, wacht ik, marmerwit,
En de oogen wijd van wanhoop, maar ik recht
Niet met de macht, die heeft der sterksten recht:
Gelatenheid is nu mijn héel bezit.
Zoo niet een held, zich werpend voor het span,
Tot staan de paarden plots nog dwingen kan,
Stort ik, verbrijzeld, in den afgrond neer.
En zeker weet ik dat niet éen mij mint
Zoo koen, zoo groot, zoo edel en zoo teêr
Dat in mijn dank hij weelde en looning vindt.