03.08.2012, 15:16
.
Gelijk een vrouw, wie zacht de waanzin droeg
In mild erbarmende armen boven 't leed,
Dat, ál te plots, ál te ondoorleefbaar wreed,
Met boos verraad haar liefdevreugd versloeg,
Haar lief nog wacht, zooals zij vroeger deed,
De kamer siert, waar hij haar liefde vroeg
En trouw weer aandoet, elken morgen vroeg,
Haar oud verbleekt versleten rozekleed;
En, neurend blij een meisjes-liefdelied,
De grijze haren, die zij gouden waant,
Met rozen tooit, wijl zoo hij liefst haar ziet; -
O vlei ik zoo, nu smart den weg al baant
Van zijn naar niet-zijn en tot sterven maant,
Met waan van hoop mijn hooploos leven niet?
Gelijk een vrouw, wie zacht de waanzin droeg
In mild erbarmende armen boven 't leed,
Dat, ál te plots, ál te ondoorleefbaar wreed,
Met boos verraad haar liefdevreugd versloeg,
Haar lief nog wacht, zooals zij vroeger deed,
De kamer siert, waar hij haar liefde vroeg
En trouw weer aandoet, elken morgen vroeg,
Haar oud verbleekt versleten rozekleed;
En, neurend blij een meisjes-liefdelied,
De grijze haren, die zij gouden waant,
Met rozen tooit, wijl zoo hij liefst haar ziet; -
O vlei ik zoo, nu smart den weg al baant
Van zijn naar niet-zijn en tot sterven maant,
Met waan van hoop mijn hooploos leven niet?