03.08.2012, 15:21
.
1.
De kunstenaar, die beeldhouwt een godin,
Leent de eigen ziel aan 't welbekend model
En drenkt haar héel in eigen schoonheidswel
En drinkt, bezaligd. haar bekoring in,
Aleer hij schept. - En dan vergeet hij wel
Dat deze vrouw, ontsluierd voor gewin,
Niet is de godheid, heerschend over min.
Hij leeft extatisch, in verbeelding-spel.
't Model herkent gelaat en leden noô
En vraagt verwonderd: - ‘Meester, hoe? ben ik
Deze eedle Venus?’ En zij lacht wel vroô.
En plots doortintelt haar met blijden schrik
Een ijdle waan: - ‘Zag mij de meester zoo,
Hij liefde mij, zij 't voor éen oogenblik’.
[p. 125]
2.
Doch wen de huurling, wie hij gaf haar loon,
Hem langer niet bedwelmt met schoonen waan,
Voelt hij, vervreemd, verwondering hem slaan
Dat déze vrouw kon wekken 't godeschoon
Der droomen sluimrende in zijn ziel. Vergaan
Is haar bekoring, aardsch nu en gewoon
Lijkt hem dat wezen, met een lach van hoon
Ziet hij die vrouw bij de eedle Venus staan.
Zoo wekt éen oogopslag, éen enkel woord
De liefde van den Dichter: hij vergat
Dat reine schoonheid, die hem blij bekoort,
Is de openbaring van zijn zieleschat,
Dat niet zijn lief de schoonheid toebehoort,
Doch dat hij zelf haar leent wat hij bezat.
1.
De kunstenaar, die beeldhouwt een godin,
Leent de eigen ziel aan 't welbekend model
En drenkt haar héel in eigen schoonheidswel
En drinkt, bezaligd. haar bekoring in,
Aleer hij schept. - En dan vergeet hij wel
Dat deze vrouw, ontsluierd voor gewin,
Niet is de godheid, heerschend over min.
Hij leeft extatisch, in verbeelding-spel.
't Model herkent gelaat en leden noô
En vraagt verwonderd: - ‘Meester, hoe? ben ik
Deze eedle Venus?’ En zij lacht wel vroô.
En plots doortintelt haar met blijden schrik
Een ijdle waan: - ‘Zag mij de meester zoo,
Hij liefde mij, zij 't voor éen oogenblik’.
[p. 125]
2.
Doch wen de huurling, wie hij gaf haar loon,
Hem langer niet bedwelmt met schoonen waan,
Voelt hij, vervreemd, verwondering hem slaan
Dat déze vrouw kon wekken 't godeschoon
Der droomen sluimrende in zijn ziel. Vergaan
Is haar bekoring, aardsch nu en gewoon
Lijkt hem dat wezen, met een lach van hoon
Ziet hij die vrouw bij de eedle Venus staan.
Zoo wekt éen oogopslag, éen enkel woord
De liefde van den Dichter: hij vergat
Dat reine schoonheid, die hem blij bekoort,
Is de openbaring van zijn zieleschat,
Dat niet zijn lief de schoonheid toebehoort,
Doch dat hij zelf haar leent wat hij bezat.