12.08.2012, 15:07
L.S. Hijlsma
Herfstmorgen
Bleekblauwe nevel hult in matten schijn
Het stervend, roerloos nederhangend loover,
Dat soms slechts, bij een lichte zucht, voorover
Zich rits'lend buigt, in teer gebroken lijn. -
Ach, àl vergaat; - - maar zie, wat kleurentoover
Van bruin en geel tot tinten rood als wijn
Zacht overvloeit! - Wat sterve en wat verdwijn',
De eeuwige Schoonheid blijft te schooner over.
En eeuwig is, als Zij, wat in U wrocht,
Mijn Ziel, het licht, dat U Haar tegenvoerde
Tot waar Gij god en godgelijke U docht!
En toch, maar àl te vaak is, wijl ik zocht,
De schoonheid, die slechts even mij ontroerde,
Mijn arm ontvloôn, - voor ik ze omvatten mocht. -
Herfstmorgen
Bleekblauwe nevel hult in matten schijn
Het stervend, roerloos nederhangend loover,
Dat soms slechts, bij een lichte zucht, voorover
Zich rits'lend buigt, in teer gebroken lijn. -
Ach, àl vergaat; - - maar zie, wat kleurentoover
Van bruin en geel tot tinten rood als wijn
Zacht overvloeit! - Wat sterve en wat verdwijn',
De eeuwige Schoonheid blijft te schooner over.
En eeuwig is, als Zij, wat in U wrocht,
Mijn Ziel, het licht, dat U Haar tegenvoerde
Tot waar Gij god en godgelijke U docht!
En toch, maar àl te vaak is, wijl ik zocht,
De schoonheid, die slechts even mij ontroerde,
Mijn arm ontvloôn, - voor ik ze omvatten mocht. -